Biografie
Adrianus Johannes de Haas wordt geboren op 30 december 1920 in Rotterdam als oudste zoon van Joop de Haas en Tonia Kleisterlee. Na hem volgen er nog vijf kinderen : een broer en vier zusjes. De dood van een van zijn zusjes , de Haas is dan achttien jaar oud, maakt veel indruk op hem.
Tijdens zijn Mulo-jaren maakt de Haas een stripverhaal : De geschiedenis van een mannetje dat gewoon, zoals iedereen, leefde en doodging. Dit stripverhaal is later aanleiding om de Haas toe te laten tot de Academie voor Beeldende Kunsten te Rotterdam.
Vader de Haas, zelf werkzaam bij het CBS, vindt een loopbaan als kunstenaar voor zijn oudste zoon te riskant en is voorstander van een ambtenarenloopbaan. Aad werkt een aantal weken bij het R.K. Bevolkingsregister en volgt in de avonduren teken- en schilderlessen. Al snel krijgt hij echter slaande ruzie met zijn werkgever en hij wordt op staande voet ontslagen. Dit maakt de weg vrij voor de academie: De Haas krijgt toestemming van zijn ouders om de dagopleiding te gaan volgen.
Van 1939 tot 1942 bezoekt de Haas de academie waar hij lessen volgt bij o.a. Antoon Derkzen van Angeren ( grafiek), Dirk Bautz (portret- en naaktschilderen) en Willem Hendrik Muhlstaff (kunstbeschouwing, dier- en stilleventekenen).
Over de academie zal de Haas later zelf zeggen:”[….] de academie? Oh, dat is goed geweest omdat ik er mijn vrouw heb leren kennen…..oh ja, en ik heb er wel veel geleerd van Derkzen, maar dat is dan ook het enige.”
Op 14 mei 1940 vindt het bombardement op Rotterdam plaats waarbij het academiegebouw volledig wordt verwoest. De Haas raakt hierbij al zijn werk kwijt.
In mei 1943 houdt de Haas zijn eerste tentoonstelling bij kunsthandel Leen van Zanten in Rotterdam. Omdat hij niet is ingeschreven bij de kultuurkamer heeft hij hier geen toestemming voor. J.A. Romeyn van de Nederlandse Kultuurkamer bezoekt de tentoonstelling en meldt zijn superieuren dat hij grote bezwaren heeft tegen de wonderlijke verbeeldingen van de Haas. Als de Haas in september van datzelfde jaar een verkooptentoonstelling houdt van tekeningen en grafiek wordt deze tentoonstelling, samen met de in het atelier aanwezige schilderijen, in beslag genomen door de Sicherheitsdienst. De Haas moet zich melden bij het Rotterdamse politiebureau. Zodra hij hier verschijnt wordt hij gearresteerd en twee weken lang verhoord. Met name het schilderijtje Dode Clown maakte de Duitsers argwanend vanwege de sterke gelijkenis tussen de gevangenen in de concentratiekampen en de door de Haas geschilderde clown.
Van oktober 1943 tot maart 1944 blijft de Haas gevangen in het Haagsche Veer te Rotterdam en zijn werk wordt ontaard verklaard.
Met behulp van bewakers kan Nel Koekman klei en tekenmateriaal de cel binnen smokkelen. Dit resulteert in ca. 900 tekeningen en een aantal kleine beelden.
Na zijn vrijlating is de Haas verplicht zich om te scholen wat betekent dat hij moet gaan werken in de Ausbildungswerkstatt, de vliegtuigbouwschool in Rotterdam. Hij trouwt met Nel Koekman en duikt direct hierna onder in Ingber, een gehucht in Zuid Limburg.
In mei 1946 krijgt de Haas van pastoor Mullenders de opdracht de St.Cunibertuskerk te Wahlwiller (Zuid Limburg) te beschilderen. In februari 1947 voltooit hij deze opdracht met als resultaat een kerk met schilderingen en 16 kruiswegstaties die leiden tot felle discussies. De bisschoppelijke bouwcommissie komt kijken en aanvaardt de schilderingen op voorwaarde dat er nieuwe kruiswegstaties komen. Wanneer dit moet gebeuren is niet duidelijk en voorlopig kan de kruisweg blijven hangen.
Als in 1949 het boekje ‘ In Jesus' Lijden ‘ van pater Mathot verschijnt, voorzien van illustraties van de Haas, komt hier echter verandering in.
Op grond van de linosneden van de Haas in dit boek beveelt de Congregatie van het Heilig Officie te Rome ‘ dat het boek onmiddellijk moet worden teruggenomen uit de handel en dat alle voorstellingen achterwege moeten blijven bij een eventuele volgende editie. (….) De tekeningen (….) zijn werkelijk monsterachtige larven, die aan het licht brengen, hoe ook in Nederland, met betrekking tot de heilige kunst, tendenties opkomen die beledigend zijn voor de waardigheid van religieuze onderwerpen.’
Bisschop Lemmens van Roermond ziet in deze officiële afkeuring door Rome van de Haas’ werk aanleiding de directe verwijdering van de kruisweg uit de kerk van Wahlwiller te eisen. Op goede vrijdag 1949 draagt de Haas eigenhandig de staties de kerk uit.
In december 1949 ontstaan er moeilijkheden tussen de Haas en kunsthandelaar Leen van Zanten te Rotterdam. De Haas, wiens eerste kind eerder dat jaar geboren is, heeft regelmatig geldzorgen waarbij van Zanten te hulp schiet. Hier staat tegenover dat van Zanten het alleenrecht op het verkopen van de Haas’ werk heeft. Doordat de Haas zijn schulden bij van Zanten altijd moet afbetalen met nieuw werk en omdat hij het gevoel heeft te moeten produceren voor een anonieme markt, ontstaat er een meningsverschil over eigendomsrechten en geldzaken dat uiteindelijk leidt tot een definitieve breuk op zakelijk en vriendschappelijk gebied.
In januari 1950 ontvangt de Haas in het Stedelijk Museum te Amsterdam de eerste Gerrit van der Veen–prijs van de Stichting Kunstenaarsverzet 1940-1945. Het juryrapport vermeldt het volgende: “In het werk van Aad de Haas is de geest van het verzet in sterke mate aanwezig. Er spreekt de oprechtheid van de non-conformist uit. Men kan in zijn kerkschilderingen de innigheid bespeuren, die zich op de zaak zelve, op de devotie richt. Dat hij op grond hiervan in conflict komt met diegenen, voor wie slechts de dode vorm geldt, is karakteristiek voor de belijder. Het onconventionele van zijn werkwijze is kennelijk ontstaan uit de noodzaak om zich als modern mens die devotie, die overgave te realiseren. Dit duidt op de aanwezigheid van die zedelijke moed en die vastheid van karakter, die voor de kunstenaar nodig zijn om uit het conflict van krachten en tegenkrachten in de hem omringende wereld, de eigen vorm, dat is de enig levende, te scheppen.”
Het onderduiken in Ingber heeft bij de Haas geleid tot groot heimwee naar Rotterdam. Echt thuis voelen doet hij zich voorlopig nergens : na Ingber verhuist hij met zijn vrouw naar de toren van kasteel Neubourg en al snel hierna naar een ruimte boven de slagerij in Gulpen. Uiteindelijk verhuist hij in 1952 naar kasteel Strijthagen te Schaesberg , waar het heimwee naar Rotterdam langzaam begint te slijten en waar hij dan ook de rest van zijn leven blijft wonen.
In 1955 stelt de Haas 86 werken uit 1954-1955 ten toon in het Bonnefantenmuseum te Maastricht. Deze tentoonstelling zorgt opnieuw voor veel publiciteit. Over het algemeen wordt het nieuwe werk gezien als een radicale breuk met het werk uit de voorgaande periode : de doeken zijn groter en de kleuren feller dan voorheen. De meeste critici verklaren deze veranderingen vanuit de Haas’ ervaringen met de ‘Wahlwiller-affaire’.
Hans Redeker, kunstcriticus bij het Algemeen Handelsblad kijkt echter verder en stelt : “Toch zou men tegen deze meningen (positief of negatief) te berde kunnen brengen dat er in deze fase in de ontwikkeling van Aad de Haas juist een picturale groei zichtbaar wordt, dat alle steriliteit verdwenen is ten gunste van een zeer vitaal geladen en rijk geworden expressionisme.”
Als de Haas in 1958 een nieuwe opdracht krijgt voor het schilderen van een kruisweg ontstaan er opnieuw moeilijkheden met het bisdom Roermond. De Bisschoppelijke Bouwcommissie eist ontwerpen vooraf, een gang van zaken waar de Haas niet mee in kan stemmen.
De Haas , nog nauwelijks bekomen van de gehele nasleep van Wahlwiller, laat zich echter niet uit het veld slaan en in mei en juni schildert hij opnieuw een kruisweg, ditmaal in de kapel van het St. Jozefziekenhuis te Heerlen.
De achttien staties en drie muurschilderingen zijn met olieverf direct op de muur geschilderd. Als in 1970 het ziekenhuis gesloopt wordt zorgt de voor de sloop verantwoordelijke aannemer dat de schilderingen niet verloren gaan: hij zaagt de staties stuk voor stuk uit de muren en bewaart ze op zijn eigen terrein. Na restauratie in 1985 worden ze geplaatst in het stadhuis van Landgraaf waar ze tot op heden te bezichtigen zijn.
In de zomer van 1966 vindt er in kasteel Hoensbroek een grote tentoonstelling plaats. De 65 nieuwe schilderijen die de Haas toont worden zowel door de pers als het publiek enthousiast ontvangen; de tentoonstelling wordt nagenoeg uitverkocht.
Ter gelegenheid van de Haas’ vijftigste verjaardag organiseert het Cultureel Centrum Venlo in 1971 een grote overzichtstentoonstelling met meer dan honderd schilderijen uit verschillende perioden en een ruime keuze uit zijn grafische oeuvre. Zoals altijd werkt de Haas mee aan de tentoonstelling maar ook nu met grote tegenzin. Zijn hele leven ziet hij tentoonstellen als het verstoren van zijn rust en het bijgevolg belemmeren van zijn werk.
Om 04.00 uur in de morgen van 21 maart 1972 overlijdt Aad de Haas in het de Weverziekenhuis in Heerlen aan de gevolgen van een hersenbloeding.
Naast meer dan vijftig niet eerder getoonde schilderijen in zijn atelier laat hij zijn vrouw en zeven kinderen achter.